Het varken is voornamelijk gemaakt van spek.
Daar zit een huid omheen met haar en dat heet varkenshaar omdat het anders fout is.
Spek dat heel lekker smaakt heet ham. Die is aan de achterkant vastgemaakt omdat het varken er dan zelf niet aankan.
Men kan altijd weten waar achter is bij een varken omdat het daar niet knort.
Recht daar tegenover is de voorkant van het varken. Daar is de kop vastgemaakt omdat daar het varken eet.
Met de darmen van het varken is het vreemd. Zolang het varken leeft zitten de darmen in het varken, maar als het dood is doet men het varken in de darmen en dat heet worst.
Een varken dat helemaal in de war is heet zult; een latijns woord voor zult is hoofdkaas.
Kaashoofd is geen latijn want dat heb ik, en kaaskop is echt Hollands.
In het lijf van een varken zit de fruitblaas. Die dient om mee te voetballen en ik begrijp niet hoe ze die erin hebben gekregen, want waar ze door moet is heel klein.
Het varken is de vriend van de timmerman want het zorgt dat het een pezerik bij zich heeft en die krijgt de timmerman als hij dood is, ik bedoel het varken natuurlijk.
Die pezerik is om de zaag niet te laten piepen, want dat klinkt zo eng.