Het
varken.
Er
zijn grote en er zijn kleine varkens.
Een
heel erg varken is een zwijn.
Vroeger
waren er alleen maar wilde varkens.
Die
zijn op de boerderij tam gemaakt.
Nu
is een varken een echt huisdier.
Als
ze nog klein zijn, zijn het echte rakkers,
Dan
kun je er fijn mee spelen.
Maar
grote varkens zijn altijd vies en vettig.
Het
varken is gemaakt van spek.
Dit
wordt bijelkaar gehouden door de “swaars”,
die
onder de buik wordt dichtgemaakt met knoopjes.
Daaraan
alleen al kun je het varken kennen,
want
andere dieren dragen zo een jas niet.
De
huid van het varken is bedekt met haar,
dat
heet varkenshaar, omdat men er borstels van maakt.
Men
kan altijd weten, waar achter is bij het varken,
Omdat
het daar niet knort.
Recht
daar tegenover is de voorkant.
Daar
is de kop vastgemaakt,
Omdat
het daar eet.
Aan
de punt van de kop zijn twee neusgaten,
Die
lijken veel op een stopkontakt.
Vanaf
dat stopkontakt loopt een lange kabel door het lijf van het varken tot aan de
achterkant.
Daar
komt die kabel met een mooie krul naar buiten en heet dan varkensstaart.
De
krulstaart gebruikt de boer als handvat om het varken vast te pakken.
De
staart staat altijd waar het varken ophoudt.
De
kop van het varken is aan de voorkant, waar het varken begint.
In
de kop staan kleine varkensoogjes.
Daarom
kan het varken zo dom uit zijn ogen kijken.
Een
nek heeft een varken niet, want anders werd het veel te lang.
Het
varken heeft wel twee grote flap-oren.
Daarmee
moet het varken zich het zand uit de ogen wrijven,
Want
met zijn korte pootjes kan het daar onmogelijk bijkomen.
Het
grootste deel van het varken is de rug, die houdt pas op bij de staart.
Het
laatste deel van de rug heet “sjonk”.
Dit
zit achteraan, opdat het zo lekker is.
Dat
is maar goed ook, want anders zou het wel eens kunnen gebeuren,
Als
het dichterbij was, dat het varken zichzelf opat.
Een
varken heeft ook karbonade, dat is nóg veel lekkerder.
Soep
van het varken heet “snert”.
Daar
doet men altijd pootjes in.
Daar
komt men dan ook vaak van aan de loperij.
Een
varkenskop is nodig om er hoofdkaas of “zult” van te maken.
Behalve
spek maken ze van het varken ook nog worst en balkenbrij.
O
ja, dat zou ik nog bijna vergeten, in het varken zit ook een blaas.
Daar
konden de jongens vroeger fijn mee voetballen,
Ik
begrijp alleen niet, hoe ze zo een groot ding daarin hebben gekregen…
Een
varken is eigenlijk een trekvogel.
Het
gaat vaak naar vreemde landen om daar te sterven.
Vroeger
waren varkens niet zo lui en zo vet als tegenwoordig.
Toen
werden er wel eens zwijnen-draverijen gehouden.
Want
al heeft het varken ook maar korte pootjes, het kan er mieters hard mee lopen,
Vooral
als je met stenen naar ze gooit..
Als
het ’s zomers heel warm is gaan de varkens altijd in de modder liggen.
Dat
vinden ze heerlijk, die viezeriken.
Er
zijn verschillende soorten .
Hele
kleine varkens, dat zijn biggen.
Dan
zijn er nog speenvarkens, lopers en scheutelingen.
Een
heel groot varken, waar een boer kleine biggetjes bij-zet om ze op te voeden,
is een zeug.
Familie
van het varken is de beer.
Dat
is de papa van de biggen.
Een
ding vind ik wel heel gek, zolang het varken leeft,
Zitten
de darmen in het varken.
En
als het varken dood is stopt de slager het varken weer in de darmen.
En
dan heet het worst.
En
nu is het varken uit.