Zaterdag 11 januari 1908, 21ste jaargang No 4.
Droevige cijfers.
De crimineele statistiek over 1905, pas verschenen vanwege de Centrale Commissie voor de Statistiek, is even weinig bemoedigende als verheffende lectuur.
Van de voorspelling, dat meer en beter onderwijs zou leiden tot geleidelijke afschaffing der gevangenissen, kikt thans niemand meer. Het gevleugeld woord: honderd scholen meer is een gevangenis minder, is een dwaasheid gebleken. Het onderwijs is sedert dertig, veertig jaar enorm verbeterd. Met de criminaliteit is het intusschen lang niet in dezelfde verhouding beter geworden. Integendeel, het is daarmee erger, veel erger gesteld dan vroeger.
Wij laten de veroordeelingen door de kantongerechten rusten. De toeneming is hier ontzaglijk. Van 66.000 in 1896 is het cijfer gestegen tot nagenoeg 140.000 in 1905. Schuld hieraan zal voor een deel wel zijn het invoeren van nieuwe en het verscherpen van bestaande wetten en verordeningen ( o.a. de leerplicht en de herziene drankwet). We wijzen hierop ter verklaring, niet ter verontschuldiging. Intusschen, het toenemend aantal veroordeelingen door kantongerechten moge er op duiden, dat ons volk weerbarstiger en ongezeglijker wordt, de eigenlijk gezegde criminaliteit staat er toch in den regel buiten.
Anders is het met de veroordeelingen door de rechtbanken. Hier is het eindcijfer eenigzins gunstiger geworden, maar ook alleen het eindcijfer.
In 1896 bedroeg het aantal onherroepelijke veroordeelingen 15.589. Met kleine schommelingen, nu eens wat meer, dan wat minder, is het in 1905 gedaald tot 15.226.
Houdt men in het oog, dat in die tien jaar de bevolking is toegenomen, zoodat het procentcijfer - 31.9 op de 10.000 inwoners in 1896, 27.5 op de 10.000 inwoners in 1905 - betrekkelijk aanmerkelijk is afgenomen, dan lijkt het zoo op het oog, of we heel wat gewonnen hebben. Er is intusschen een maar, en een groote maar.
Er mogen in totaal wat minder veroordeelingen zijn uitgesproken, daar staat tegenover een toeneming van het aantal gevangenisstraffen van langeren duur, een toeneming van het aantal levensberoovingen, hetzij ten gevolge van misdrijf, hetzij door zelfmoord, een toeneming van het aantal veroordeelingen wegens, moord, dooslag, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel of doodelijk gevolg (men ziet dat deze rubriek meer omvat dan enkel levensberooving door misdrijf), een toeneming tenslotte van het aantal misdrijven tegen de zeden.
Wat betekent de kleine vooruitgang ten aanzien van het totaalcijfer, te danken aan een geringer aantal veroordeelingen voor minder ernstige feiten, als het getal zware misdrijven een voordurende stijging aanwijst?
En een onrustbarende stijging. In 1896 bedroeg het aantal gevangenisstraffen van 6 maanden of meer 14.1 percent; in 1905 wat het procentcijfer gestegen tot 17.3.
In 1900 bedroeg het aantal gewelddadige levensberoovingen door misdrijf 34, in 1905 48.
In 1900 waren er 414 zelfmoorden begaan, in 1905 515.
In 1896 werden wegens moord, doodslag, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel of doodelijk gevolg veroordeeld 58 personen, in 1905 116.
Het aantal veroordeelingen wegens hoogst ernstige misdrijven tegen de zeden bedroeg in 1896 93, in 1905 152.
Wijzen deze cijfers niet op een schrikbarende steiging. Hiernaast legt eenige vermindering van het aantal kleine vergrijpen zoo goed als geen gewicht in de schaal. Het zijn vooral de ernstige misdrijven tegen het leven en tegen de zeden, die bij een crimineele statistiek den doorslag geven, veel meer dan de verdubbeling van het aantal veroordeelingen door de kantongerechten in tien jaren tijds.
( N.D. Ct.)