De mulder,
Het windje waait,
De molen draait.
Dat is de mulder zijn leven.
De mulder.
Hij tuurt het hooge venster uit
Terwijl hij lustig een deuntje fluit.
En d'asse perst
en kraakt en knerst.
De wieken gieren en zwaaien.
De wieken.
De zak rijst draaiend naar de kap
Daar glijdt hij 't venster binnen, flap.
De wind, de wind
Is mulders vrind.
De molen moet ervan draaien.
De molen.
Hij zingt altijd de witte man
Daar rookt er bij ons de schoorsteen van.