START BIDPRENTJES PEY & OMSTREKEN LILBOSCH & PEY 40-45 FOTOCOLLAGE TEKSTEN GASTENBOEK INFO

TEKSTEN

Herinneringen aan mijn vader.

Herinneringen door Huub Heijthuijsen voorzitter van RIOS. uit de Pingelieër.

Onderstaand een hoogstpersoonlijk verhaal van onze voorzitter Huub Heijthuijsen, dat we Pingelieër-lezers niet willen onthouden.


Herinneringen aan mijn vader

Zondagmiddag, omstreeks 14.00 uur. Een mooie voorjaarszondag. Na de hoogmis en frühshoppen of kaarten ‘biej Thei aan de kirk’, komt mijn vader thuis.
Zijn opgewarmde eten wordt door hem naar binnengewerkt.

Ik mag met pap mee als kleine jongen naar het voetbalveld van RIOS ‘31 aan de Brugweg. Kwart over vier in de namiddag. Het eerste elftal heeft gewonnen. Met mijn vader loop ik naar het achterplaatsje achter Café Jeuken. Hier zie ik mannen in witte broek buiten met een witmetalen bakje water. Zij doen een poging om het zweet en de kamfergeuren die ik nog kan ruiken van hun lijf te ontdoen.
Ik zie de machtige boventorso van keeper Joep. Ik bewonder de sterke bovenbeenspieren van Jan die in staat zijn de keeper van de tegenpartij op kanonskogels te trakteren, die inslaan als granaten. Ik zie Thei van Dil, die zich insopt en met het weinige water dat in zijn metalen bakje zit, probeert een bad te nemen.
Ik zie de donkere haren van Joep die met een elastiekje en veel brillantine in model gehouden worden. Een eerste dienblad bier wordt door ome Driek hoogstpersoonlijk aangereikt en dorstige spelers zoals Addie, Pitje en anderen grijpen naar het gerstenat. De matadoren genieten met volle teugen. Even later word ik ingewijd in de wereld van volwassenen.
Biej Betje vanne Jeuk is het mud vol en ik word in een hoekje op een bruine caféstoel geparkeerd voorzien van een flesje met daarop de letters Jopey. De vruchtenlimonade smaakt uitstekend.
Veel bekende Peyer mensen zijn aanwezig, ome Sjang, ome Chris, ome Sjaek, de dokter, ome Leike. Ik zie mijn vader, omringd door veel vrolijke mensen. Allemaal genieten ze intens.
Dan gaat de jaszak van mijn vader open en Willem ll sigaren gaan rond. Rokend, drinkend, pratend, lachend en zingend., verbroedering alom. Een blauwe, mistige deken ontstaat langzaam in het café. Ik proef de geur van tabak, ik ruik het bier dat gedronken wordt, ik hoor de vrolijke stemmen. Ik zie hoe mensen genieten van de overwinning. Ik kan nog net de contouren van mijn vader onderscheiden. Ik vang zijn blik, hij kijkt me aan en ik begrijp hem. Dit is leven, goed leven op zondagmiddag in Pey.

Op woensdagavond kom ik thuis. Wanneer ik door de achterdeur onze winkel binnenkom zie ik een vader die niet bepaald vrolijk kijkt. “Hier jij”, zegt hij op gebiedende toon. Vluchten kan niet meer. “Deze bal heeft mère Dolores vanmiddag bij mij teruggebracht. Als je weer voetbalt, schiet dan niet door de ruiten bij de nonnen van de school, maar probeer in het doel te schieten. Een nieuwe ruit is door Puilke ingezet en alles is in orde.”
“Het is mijn bal helemaal niet”, wil ik nog zeggen. Maar de dreigende rol behang die mijn vader in zijn handen heeft en waarmee ik al vaker kennis heb gemaakt, maakt tegensputteren schier
onmogelijk. Opeens herinner ik mij dat ik de meisjesspeelplaats aan de Houtstraat voorbij liep en begreep, waarom die lange M. T. en S. W. zo vriendelijk lachten. Die weten hier vast meer van, dacht ik.

Twee weken later. Weer een thuiswedstrijd en ik ben bevoorrecht. Ik mag met mijn vader mee, zelfs mijn vriend mag ik meenemen naar voetbal. We gaan ergens bij de middenlijn tegen de roodwitte afrastering aan de oostzijde van het sportveld staan. Dit is onze plek van observatie, mijn vader zei altijd : “Kijk goed.” We bekijken niet het voetbal. Onze ogen zijn gefixeerd op Kotse Bert. In onze ogen een grote, sterke vent. We kijken allebei naar het grootformaat zwarte schoenen, die Bert draagt. Links en rechts van Bert is wat ruimte gelaten. Bert geniet van het voetbal, af en toe volgt er een eruptie van spuug in het rond. Een Peyer vulkaan. Dacht ik vroeger dat Bert veel koetsen had, nu snap ik waarom Bert Kotsebert heette. Bert volgt aandachtig de bewegingen van de RIOS-spelers op het veld. Zijn voeten maken voortdurend trappende bewegingen en de mooi geharkte, zwarte sintelgrond verandert in een soort maanlandschap. Bert geniet. Wat zal hij straks genieten bij zijn thuiskomst. In Pey wordt verteld dat hij een operazangeres als vriendin heeft, wij hebben haar wel eens gezien en we noemen
haar miss Holland vanwege de fraaie extravagante kleding die zij draagt. Voor Bert zal de thuiskomst na een overwinning van Rios extra cachet krijgen als hij met gezang begroet wordt.
Altijd beter dan een prinses met een deegrol die op je wacht. De wedstrijd is afgelopen, RIOS wint en spelers verlaten het veld. Drommen mensen zoeken vertier in het café’biej Betje.
Mijn vriend en ik verzamelen de stumpkes van de sigaretten en we stoppen die in een bruin snoepzakje van snoepvrouwtje Woezik. Een uurtje later komt mijn vader ons van het voetbalveld ophalen. We moeten meekomen en we gaan naar huis. Pap is in opperste stemming en ik begrijp dat hij heeft genoten van het nakaarten Biej Betje. De verzameling sigarettenpeuken worden als een kleinood gekoesterd in mijn broekzak. Die komen nog wel van pas, restverwerking zouden we nu zeggen. We hebben een strak plan. Onze wraak zal zoet zijn. De volgende
namiddag trekken mijn vriend en ik ons terug op zolder van de werkplaats van mijn vader. Alle peukjes worden netjes uit elkaar gehaald. De tabak komt op een hoopje te liggen. Vergenoegd kijken we naar onze voorraad gratis tabak. Nu nog de fabriek in werking stellen. Mijn vriend heeft bij zijn vader dankbaar gebruik gemaakt van een moment van onoplettendheid en een pakje Rizzla vloeitjes heeft hij achterover gedrukt. Ome T. bedankt. Maar eerst moet ons plan nog uitgewerkt worden. Allebei doen we een plas in een bakje. Een gedeelte van de tabak wordt erin gelegd. Iets goeds moet je even in de week zetten. Van droge tabak en vloeitjes maken we twee dunne sigaretten. De door ons gezegende tabak laten we in de zon drogen op een oude krant. Anders kunnen we geen twee sigaren maken. Hoge heren moeten dikke sigaren roken, zo heb ik geroken en gezien.

Op zaterdagmiddag gaan we naar de meisjesspeelplaats. Er wordt gevoetbald, zoals altijd. M.T. en S.W. zijn er . We vragen of we mee mogen voetballen. Dat kan. Na wat speelminuten vragen we of M.T. en S.W. meegaan naar het parkje achter de bewaarschool. We hebben iets voor hun. Ze stemmen in en allebei zijn ze nieuwsgierig wat we in de aanbieding hebben. We laten de vier sigaretten zien. Eigen productie en zij mogen met ons een paffertje roken. Ze mogen kiezen welke sigaretten ze willen uitproberen. Allebei gaan ze voor de dikke, grote sigaren merk Hera. De lucifers die S. van de Italiaanse gastarbeiders heeft los weten te peuteren, doen goede dienst. Weldra rook ik mijn eerste sigaret. Ik moet een beetje kuchen als ik op advies van M.vol over mijn longen rook. De smaak van tabak komt in mijn mond. Dan blaast S. een mond rook in mijn gezicht. Tranen rollen over mijn wangen. Het roken valt niet goed bij mij. Plotseling hoor ik vloeken en tieren, “Zo smerig heb ik nog niet gerookt, het liektj
waal of ich mèrezeik in mien moel höb”. Weer een krachtterm volgt. We gooien onze sigaretten weg en gaan naar de speelplaats terug. Daar gaan mijn vriend en ik er als een hazewind
vandoor. ,,Als jullie volgende keer weer mee willen voetballen, dan mag dat van ons” horen we nog roepen. Een paar huizen verder barsten we allebei uit in lachen.
Roken verbindt mensen, nu mogen we eindelijk meedoen met de grote jongens van de Houtstraat. Klein, maar toch wel een beetje groot. Wraak genomen, onze dubbele overwinning. Thuis zie ik mijn vader. Hij lacht naar mij, maar weet lekker van niets.

Woensdag 15 december. Meneer pastoor heeft het wierookvat in zijn handen. Wierookgeur komt in mijn neus. De kist waarin het dode lichaam van mijn vader ligt, wordt in de wolken gezet. De wierook kringelt zachtjes omhoog. Vanaf het oksaal klinkt hemels de muziek van Veerle, In Paradisum. Er verschijnt een traantje in mijn ogen.
Deze jongen moet groot zijn, zegt een stem in me. Ik zie het beeld van mijn vader, ik zie een lach op zijn gezicht, hij prevelt:,, Het leven was goed!”

Huub Heijthuijsen
Voorzitter RIOS ‘31